Het liefst willen ze ballonnen oplaten. Maar uit milieuoogpunt is dat onverantwoord. Daarom vraag ik de ouders of ik aan het graf over ‘bellenblaaskusjes’ mag vertellen. Het verhaal hierover ken ik dankzij collega’s die dit beschreven.
Nadat vader en moeder het mandje met kleine Marit in het graf gezet hebben vertel ik over de bellenblaaskusjes.
Kusjes die je kleine Marit eigenlijk had willen geven. Echte kusjes kunnen niet, maar kusjes naar de hemel blazen en haar zo, symbolisch, kussen dat kan wel.
Want als je een zeepbel blaast, dan vliegt deze met al zijn regenboogkleuren, heel hoog en spat dan uit elkaar. Dan is het een kusje, een kusje dat in de hemel de overledene bereikt.
Op verzoek van moeder heb ik niet alleen voor de kinderen, maar voor iedereen bellenblaas gekocht. En daar ben ik achteraf zó blij om. Want nu zijn er heel veel bellen en omdat het ondanks de zomer die middag stormt, vliegen de bellen alle kanten op. Bovendien regent het en er is zon, het is een prachtig gezicht. Iedereen blaast met ingespannen gezicht zoveel mogelijk kusjes en onderwijl luisteren we naar Paul de Leeuw met een liedje van Wieteke van Dort: ‘Toch hoor jij er altijd bij’.
En ik weet zeker dat alle aanwezigen met die mooie zeepbellen veel goede gedachten meegeven aan Marit, haar grote broer en haar ouders en dat zij er altijd bij zal horen.
Nooit voelde ik jouw liefde
zo sterk als dit moment
een voortdurend warme gloed
waar jij de bron van bent
Ik draag je in mijn hart
mijn kindje voor altijd
en op die manier
raak ik jou nooit kwijt
Liefde geven is jou nu los te laten
Terug te geven aan vanwaar jij ook komt
Toch hoor jij er altijd bij.